Gerard Wijnen – vertaler

Hieronder een tekst van Frank Verhallen, goede vriend van Gerard.


Brabantse Brassens In Memoriam

In 1988 werk ik nog als theater- en muziekrecensent voor de bladen van de Brabant Pers, zoals het Brabants Dagblad, het Eindhovens Dagblad en het Tilburgs Nieuwsblad. Bosschenaar Gerard Wijnen (1930) benadert mij. Ik ken hem van naam: hij is een vermaard architect, grondlegger van De Twee Snoeken, het bureau dat opereert in de geest van Dom Hans van der Laans Bossche School-stroming. Maar daar gaat het dan niet over. Waarover wel? Diezelfde Gerard Wijnen heeft, samen met twee van zijn drie zonen en met Paul van Pelt, collega-architect en de man van zijn (enige) dochter Jet, een grammofoonplaat opgenomen met vertalingen van Georges Brassens (1921-1981). Of ik er in de krant over wil schrijven en bij de presentatie wil zijn?

We komen en blijven met elkaar in contact, zeker omdat hij heeft besloten zijn werkzaam leven goeddeels achter zich te laten om zich volop te kunnen richten op Georges Brassens, wiens volledige werk hij wil vertalen. Gerard en zijn vrouw Goof zijn de helft van het jaar woonachtig in Frankrijk (Euzet les Bains) en beiden het Frans goed machtig; ik, de neerlandicus, kan hem wijzen op grammaticale fouten, maar kan ook inhoudelijk bijdragen, omdat ik Brassens al goed in vertaling ken, namelijk van de hand van Ernst van Altena – in Gerards ogen een broodvertaler met te weinig kennis van de mens achter juist die ene Franse zanger en zijn werk.

 

Gerard is qua uiterlijk steeds meer gaan lijken op Brassens; niet door hem te imiteren, maar haast als vanzelf; de look van Brassens bevalt hem en als je die toch al in je hebt… En hij is het innerlijk van de grote Franse dichter-zanger steeds beter gaan begrijpen door zich grondig in diens leven en werk te verdiepen. Heel anders dan Van Altena, voor wie vertalen geen hobby is en die ook werkt aan Duits (zoals Brecht en Ringelnatz), Engels (zoals Hughes en Nash) en nog veel ander Frans repertoire (zoals het werk van Barbara en Brel). We praten er vaak over, beleggen werksessies en ontmoeten elkaar ook steeds vaker privé, waarbij Gerards vrouw Goof graag kookt en meepraat en -leeft. We delen veel met zijn drieën, zoals de liefde voor beeldende kunst, film, theater en literatuur.

Ik verlies mijn vader jong, want hij sterft als ik zes ben; ik raak mijn moeder jong kwijt, want zij rouwt. Het is een eenzame jeugd. Dichter Ed Leeflang wordt begin jaren tachtig mijn tweede vader; Gerard & Goof Wijnen beschouw ik sinds eind jaren tachtig als mijn tweede ouders en hun deur staat altijd voor mij open, ook voor de ontmoeting met nieuwe geliefden. En zelfs nadat zij beiden, inmiddels op leeftijd, behoorlijk met hun gezondheid gaan tobben.

Al in 1992 zijn de eerste 77 vertalingen (met op de linkerpagina het origineel) in boekvorm verschenen, samen met een cd waarop hij, wederom samen met onder anderen zoon Miel op gitaar, 18 van die chansons zingt. In het boek draagt hij Uitvaarten van toentertijd (Les Funérailles d’Antan) aan me op en zijn voorwoord sluit hij af met de zin: Maar vooral wil ik Frank Verhallen bedanken voor zijn niet aflatende inzet en geduld bij het corrigeren van de teksten, waarbij het zeker niet alléén om de puntjes op de i ging. 

Oktober 2006, precies 25 jaar na het overlijden van Brassens, verschijnt De grote eik, wederom in eigen beheer en met daarin de vertalingen van alle chansons van de twaalf grammofoonplaten die Brassens tijdens zijn leven opnam; in totaal 131 vertalingen, ook nu samen met het origineel afgedrukt. Bij de presentatie ervan zingen negen studenten van de Koningstheateracademie 18 van zijn vertaalde Brassens-chansons en we laten daar een cd van verschijnen. Het Brabants Dagblad is bij een van de drie voorstellingen en schrijft:

Dat de belangstelling voor Brassens in Nederland nog niet helemaal weg is, bleek gisteren. Het Koningstheater zat stampvol en moest vele malen nee verkopen. […] Het werk van Brassens is in Nederland nog maar zelden te horen. Het is niet zo makkelijk te zingen en het karakteristieke geluid van de Franse zanger, dichter en componist zelf valt moeilijk te overtreffen. Maar Brassens is 25 jaar dood en zijn chansons dreigden in Nederland in de vergetelheid te raken. Negen studenten van de Koningstheateracademie lieten gisteren […] zien en horen dat Brassens nog springlevend is en ook in eigentijdse vertolkingen overeind blijft. […] Opvallend veelzijdig was de begeleiding in ieder geval, compleet met achtergrondkoortjes en ritmische vondsten. Op het podium vormden de zangers elkaars publiek en creëerden zo de sfeer van een Frans café, compleet met zwarte kleding, sigaretten en wijnflessen. De drie zangers en zes zangeressen hadden elk een heel eigen geluid en interpretatie. 

Met 'zijn' De Twee Snoeken, geleid door zoon Aart en ex-schoonzon Paul van Pelt, gaat het goed en de vertaalklus is geklaard - volop tijd voor de kinderen en kleinkinderen. Gezondheid? Ach, zij zijn de jongsten allang niet meer, maar nog altijd samen en in groot famileverband, dus valt er weinig te klagen.

 

 

November 2010, als Gerard 80 jaar wordt, verrast zijn familie hem in mijn Koningstheater met een privéoptreden van Lenny Kuhr. Zelf heb ik bedacht ook Willem Vermandere te vragen, de Vlaamse dichter-zanger met wie hij decennia lang een zeer hechte vriendschap onderhoudt. Maar rond 1995 raken zij gebrouilleerd omdat Vermandere de wederzijdse vriendschap niet trouw is. Eerder heb ik het contact dat is verstoord tussen een andere Vlaamse dichter-zanger, Miel Cools, en dichter Ed Leeflang hersteld, maar deze keer zal dat niet lukken. Zonen Aart en Miel verzekeren me dat Gerard nog altijd zo koppig is dat hij, bij het betreden van het podium door de dichter-zanger, zelf de zaal onmiddellijk zal verlaten. Dat risico mogen we niet lopen. Ik bel Vermandere af, die is teleurgesteld en stuurt Gerard nog een lange brief. Antwoord krijgt hij niet.

Januari 2014 geeft hij, wederom fraai in eigen beheer bezorgd, een boekje uit met 32 van de Brassens-chansons. Reden, zo vermeldt het voorwoord: toen collega-architect Jan van Poppen – ook geïnspireerd door het werk van Brassens – bij tweeëndertig vertalingen beeldende illustraties maakte, lag publicatie ervan, nu onder de titel De Bonte Hond, voor de hand. 

 

In de zomer van 2015 verliezen Gerard & Goof hun zoon Bart, pas 58 jaar oud. Thanatus haalt hem onverwachts op; in de zomer van 2016 verlies ik mezelf, wanneer Apate me de schellen van de ogen laat vallen en ik er alleen voor kom te staan – voor de buitenwereld een verrassing, maar ik vermoedde al jaren haar gezelschap. We hebben alle drie veel tijd nodig om het leed te verwerken, maar ook al zien we elkaar in die periode minder frequent - zeker na mijn verhuizing uit Brabant, in 2018 -, als ik bij hen kom, voelt het altijd warm en vertrouwd. 

September 2019 ben ik nog bij hen en praten we veel over Gerards gezondheid; hij is inmiddels 88 jaar en sterk van karakter, maar bijzonder broos door zijn vele kwalen. Maar... voor gebreken zijn altijd oplossingen te vinden. Naar Frankrijk gaan zij al lang niet meer - hij berust daar inmiddels in - en de wereld verkleint zich voor hem meer en meer, uiteindelijk tot wat er zich afspeelt in hun eigen huis. Maar er is nog zoveel wereldnieuws om nauwlettend te volgen, er zijn nog zoveel boeken om te lezen, er is nog zoveel muziek om naar te luisteren, er komt nog zoveel aanloop om gastvrij te ontvangen... Helaas ontvallen hun ook steeds meer geliefden, niet alleen hun eigen zoon, maar ook beeldhouwer Felix van der Linden (1929-2011) en tuin- en landschapsarchitect Pieter Buys (1923-2018), die geen collega-vriend was, maar als een broer.

 

 

Pieter Buys en Gerard in Euzet les Bains.

 

Het huis in Euzet les Bains.

Nu het niet meer lukt de trap op te komen, kan hij daar naar boven met behulp van een traplift. Ook zonen Aart en Miel zijn architect – Aart nam decennia geleden Gerards plaats over bij De Twee Snoeken – en er is dus creativiteit genoeg aanwezig om waar nodig aanpassingen te bedenken. Van verhuizen naar een appartement zal daardoor nooit sprake hoeven zijn; daarin zijn zij ook resoluut. Hun huis in een van de mooiste wijken van Den Bosch bouwde Gerard zelf en hier zal hij ook sterven. 

Zover is het godzijdank nog niet, denk ik, als ik vertrek, maar twee maanden later gaat het inmiddels zo slecht met Gerards lichamelijke en nu helaas ook geestelijke gezondheid dat Goof, als laatste, erin moet berusten dat het zo niet langer kan. Deze beer van een vent – 120 kilogram zwaar – kan zij niet langer verzorgen en hij keert meer en meer in zichzelf, waardoor contact met hem steeds moeizamer verloopt.

Hij wordt opgenomen in een Geriatrisch ziekenhuis. Daar bezoek ik hem nog op oudjaarsdag. Zal hij een mindere of betere dag hebben, vragen zoon Aart en ik ons onderweg af. Het blijkt een beste dag, want hij is alert. Als Aart vraagt: “Jij hebt toch altijd last van een piepgeluid in je oor?”, antwoordt hij: “Ja, maar daar moet je gewoon niet naar luisteren.” Zijn gevatheid pakt dus toch nog haar moment. En als Aart begint over zijn Brassens-vertalingen en dat dit project zo’n mooi boek heeft opgeleverd, tikt hij mij op mijn schouder, kijkt me aan en zegt, refererend aan die Koningstheateracademie-cd: “En mooie liedjes.” Het ontroert me.

Magere Hein, die immers nooit verkroppen kan
Dat ik een paljas heb gemaakt van die tiran,
Zit als een gek me op de hielen.
Onder de druk van iedereen die overlijdt,
Dacht ik: mijn testament moet worden uitgebreid;
’k Trakteer me op een codicille.

Doop in de blauwe inkt van de Golfe du Lion,
Notaris, doop je pen, noteer in jouw jargon
(Laat je hand daarbij voortvarend glijden)
Mijn wil, wat met mijn lichaam ooit gebeuren moet.
’t Staat over veel met mijn ziel op gespannen voet,
Maar ze zijn het eens dat ze ooit scheiden.

Als dan mijn ziel haar vlucht maakt naar de horizon,
Naar die van Gavroche en die van Mimi Pinson,
Naar die van sloebers en van sletten,
Geef met de slaaptrein Paris-Méditerranée
Dan straks naar mijn geboortegrond mijn lichaam mee,
Met laatste halte: het station van Sète.

’t Familiegraf, helaas, daar kan ik niet meer bij;
Platvloers gezegd: het is er voller dan een ei.
En moet er iemand het loodje leggen,
Komt hij misschien te laat. Ik zie ertegenop
Te zeuren bij die lui: ‘Toe, rot nou toch eens op!’
Geef de jeugd een kans, om zo te zeggen.

Aan de oever van de baai, vlak bij het zilte nat,
Delf daar, als het even kan, een comfortabel gat,
Een kleine behaaglijke sponde.
Bij de dolfijnen, sinds mijn jeugd aan ze verknocht,
Heb ik op het blanke strand naar fijn rul zand gezocht
En zo een prima stek gevonden.

Langs dit strand neemt, ook al is hij echt furieus,
Neptunus zichzelf nooit al te serieus;
En moet een schuit toch schipbreuk lijden,
Dan schreeuwt de kapitein: ‘Ik heb maar één devies:
Red wat je kunt, maar eerst de wijn en de pastis!;
Ieder zijn fust voor betere tijden!’

’k Was vijftien jaar, ’t moment waarop je plots ontdekt,
Dat de hand slaan aan jezelf je niet meer zo trekt;
Ik omhelsde daar mijn prille liefje.
Onder het oog van een sirene, een zeemeermin,
Kreeg ik van liefdeslessen het allereerst begin;
Plukte ik mijn eerste madeliefje.

Buiten kijf, alle eer bekomt Paul Valéry.
Ik, schamele troubadour, was graag zijn evenknie;
De meester zal me wel verschonen.
En als zijn verzen beter zijn dan die van mij,
Ben ik met mijn kerkhof zeewaardiger dan hij
En ook geen ramp voor de autochtonen.

Dit eenzaatsgraf, het wordt, door zee en zwerk omzoomd,
Geen stille sombere plek waarvan je angstig droomt,
Maar ’t zal er de charme juist verhogen.
De kinderen zullen roepen: ‘Joh, een zandkasteel!’
En dartele meiden, ze verfraaien het tafereel
Door zich erachter af te drogen.

Is het te veel gevraagd, dat op mijn lapje land
Er, alsjeblieft, een grote pijnboom wordt geplant,
Een parasol van dichte takken?
Van zonnesteek krijg ik zo nooit en nimmer last;
Ik word bezocht door goede vrienden die steevast
Aanhankelijk door de knieën zakken.

Italië en Spanje doen beurt om beurt hun best:
Vervuld van geur is hun muziek van ’t blaasorkest
Van de mistral en tramontane.
Zo rollen bij mijn laatste rustplaats echo’s aan,
Van villanella en fandango, weer bijgestaan
Door tarantella en sardane.

En is mijn heuveltje een mooie nimf tot nut,
Als kussentje, waarop ze even bij me dut,
Verleidelijk, lekker uit de kleren;
Bij voorbaat vraag ik nu of Jezus me vergeeft,
Als de schaduw van mijn kruis alsnog naar boven streeft
Voor een postuum verblijf in hoger sferen.

O, arme farao’s, arme Napoleon!
O, arme helden, bijgezet in ’t Pantheon!
O, arm lijk van importantie!
Benijden zullen jullie de eeuwige logé,
Die dromend waterfietst op de Middellandse Zee.
Zelfs dood is hij nog op vakantie…

 

Dit lied, Verzoek om begraven te worden op het strand van Sète, staat niet op de Koningstheateracademie-cd uit 2006. Het lied is niet toegankelijk genoeg om te laten interpreteren door die jonge vertolkers, vonden we destijds. Maar op Saturnus, zijn eigen cd, stond het natuurlijk wel, want het is een van Gerards en mijn Brassens-lievelingsliederen.

Gerard is er nog wel even, zeggen Aart en ik die vroege oudejaarsmiddag op de terugweg tegen elkaar, maar vrijdag 10 januari heeft hij opeens een veel mindere dag, worden ’s avonds de kinderen gebeld en… aan zijn bed zien de drie architecten - Miel, Aart, Gerard - onder ogen dat er, maar nu door een andere, ongrijpbare architect, een nieuw pad is geplaveid. Die weg moet Gerard gaan. De weg naar de hemel? Nee, daar gelooft Gerard niet in, dus volgens hem loopt het pad dood. Hij sterft die nacht in hun vertrouwde aanwezigheid en met in gedachten Goof en dochter Jet, die ’s avonds laat al afscheid van hem hebben genomen. En in gedachten is natuurlijk ook Bart nabij. 

Frank Verhallen,
11 januari 2020